Het is een mooie zomeravond. Ik rij naar de boerderij aan de Lindeweg om de nieuwste aanwinst van mijn zwager in werking te zien. Gewoontegetrouw rij ik eerst naar het einde van de kavel, de welbekende 800 m, om even over de Luttelgeestervaart uit te kijken. Je waant je daar alleen op de wereld, het uitzicht is er ver, de stilte is er stil.
De glimmend nieuwe schoffelmachine schoffelt uien, twaalf meter breed. De chauffeur moet zelf de rij in- en uitrijden, daarna neemt de GPS het stuur over. De trekkercabine is volgestouwd met panelen, schermen en bedieningsknopjes. Deze ene trekker heeft meer apparatuur dan een hele IC-afdeling. Hoe raakt een mens hier nog wijs uit?
Sensoren aan de schoffelmachine bepalen de diepte, de breedte, de hoogte en alles wat verder nog te meten en te regelen is. Akelig nauwkeurig rollen de schijven aan weerszijden langs de nog iele uienplantjes, de schoffelgarnituren snijden met een marge van amper een centimeter ten opzichte van de uien door de droge klei. Onkruid vergaat hier.
Het is een warme woensdagochtend. In het strokendeel van het voedselbos schoffel ik de plantuien. Het is hard nodig, want alles groeit uitbundig. In veel delen van het voedselbos laten we de natuur haar gang gaan, hier niet. Waar uien staan, moeten uien staan. Waar vlas groeit, groeit alleen vlas. Al het onkruid gaat eruit. Dat geldt ook voor de bonen, knolselderij en bataat (zoete aardappel).
Het zou ook moeten gelden voor de pompoenen. Waarom eten slakken wèl pompoenblaadjes, maar geen onkruid?! Feilloos, pijlsnel en haarscherp flitst mijn schoffel langs de planten, het onkruid verdwijnt als… ehhh, als sneeuw voor de zon. Dat kan maar één ding betekenen: ik sta goed afgesteld.