De walnoot, ook wel okkernoot genoemd, is een bladverliezende boom die tot 20 meter hoog en tot 20 meter breed kan worden. De walnoot staat het liefst in de volle zon, op een ietwat vochtige goed doorlatende grond en op een plek beschut tegen al te sterke wind.
De walnoot komt van nature voor in Iran, Centraal-Azië en China, maar is ondertussen in West-Europa reeds lang ingeburgerd. De walnoot komt af en toe in het wild voor, vaak met enkele bij elkaar bij een bosrand.
Walnoten passen goed in onze omgeving. Ze geven veel schaduw en het is er dan ook goed toeven als de temperaturen in de zomer hoog oplopen. Door de aromatische bladeren mijden vliegen en muggen de omgeving van de boom.
Walnoten zijn eenhuizig, ze hebben losstaande mannelijke en vrouwelijke bloemen en beide komen voor op dezelfde plant. De mannelijke katjes verschijnen op de de nieuwe groei van de boom, de vrouwelijke bloemen verschijnen in trosjes op het oudere hout. Walnoten worden door de wind bestoven en zijn over het algemeen zelfbestuivend. Het helpt altijd om meerdere bomen bij elkaar te zetten. Dit kan voor betere bestuiving zorgen en voor meer noten. Maar gezien de ruimte die ze innemen is dat niet voor iedereen mogelijk. Plant je maar 1 walnoot aan, kies dan voor een ras wat goed zelfbestuivend is.
De vrucht kan 30 tot 40 mm groot worden en wordt omgeven door een harde, tweedelige schaal, de dop. Tijdens de groei aan de boom is ze ook nog beschermd door een stevige groene bolster die bij de rijping open barst. De vruchten, de walnoten, zijn op hun best wanneer ze tamelijk rijp en droog zijn, eind oktober en november. Laat de noten in de dop drogen.
Walnoten zijn vers goed te eten en kunnen ook op verschillende manier verwerkt worden. In Zuid-Frankrijk waar ze veel voorkomen worden ze o.a. verwerkt tot walnotenlikeur en walnotenolie. Om walnoten in te leggen in zuur, moeten groene, jonge walnoten gebruikt worden.
Tot slot is ook het hout van walnootbomen zeer bruikbaar, onder meer om meubels, kasten en fineerhout van te maken.